vrijdag 30 mei 2014

Split sensum II

Ik open mijn ogen en staar de duisternis in. Ik zweet en mijn hart klopt als een bezetene.
Ik kan maar één ding denken.

Ik leef nog.

Ik knipper met mijn ogen om de duisternis te laten verdwijnen. Tevergeefs.
Ik lik langs mijn droge lippen. Heel voorzichtig til ik mijn arm op. Vlak boven me voel ik een betonnen muur. Ook aan allebei mijn zijkanten zit de betonnen muur. Een stekende pijn in mijn borst beneemt me even de adem. Heel langzaam ga ik met mijn hand over mijn lichaam. Ik ben naakt.
Een golf van angst gaat door me heen. Het uit zich in een rilling die begint bij mijn tenen en eindigt in een kriebelig gevoel in mijn armen.
Waar ben ik?
Hoe ben ik hier gekomen?
Wat is er met me gebeurt?
Krampachtig probeer ik me iets te herinneren. Dan hoor ik stemmen.
Nog steeds ril ik. Ik weet niet of dit van angst is of van de kou, want waar ik ook ben, het is er ontzettend koud.
De stemmen komen dichterbij. Ik ben bang. Ik sluit mijn ogen en blijf doodstil liggen.
Vervolgens hoor ik een deur opengaan en beweegt de tafel waar ik op lig. Het lijkt me het beste dat ik mijn ogen gesloten houd. 
Ik voel dat ik bekeken word. Ik hoor twee mannen met elkaar praten.
"Ja, we hebben de moeder kunnen bereiken. Ze zit met een zwaar drankprobleem in een afkickkliniek. Daar hebben ze me verteld dat de vader is overleden."
"Juist." Zegt de andere man op zakelijke toon.
"We zijn naar haar school geweest, daar hebben ze me verteld dat ze niet veel vrienden heeft," vervolgt de man die over mijn moeder vertelde. "ze zeiden dat ze veel met een jongen om ging genaamd Dennis van Harlingen."
"Maar?" Zegt de ander.
"Hij is spoorloos."
"Een mogelijke dader?"
Ik hoor de twee mannen weg lopen. Ik open mijn ogen een heel klein stukje en bekijk de twee mannen. De een draagt een lange witte labjas en de ander een politiepak. Ze staan gebogen over een computer. Ik hoor ze zachtjes praten en vang een paar dingen op.
"Zwaar demente oma."
"Moeder in afkickkliniek."
"12 millimeter."
Dan lopen de mannen weg en laten me alleen achter in de grote witte kamer. Ik open mijn ogen en adem diep in. Ik draai mijn hoofd naar rechts en zie een stapeltje kleren op de tafel liggen waar de twee mannen net aan stonden.
Ik bedenk me geen moment en laat me van de tafel af glijden. Zo zacht als ik kan loop ik naar de tafel waar mijn kleren op liggen en gris ze er af. In nog geen 10 seconden heb ik mijn broek en shirt aan. Mijn sokken, bh en slipje laat ik liggen.
Mijn hart klopt als een bezetene als ik op mijn tenen naar de deur loop. Vlak voordat ik hem open bedenk ik me dat ik misschien nog sleutels en een mobiel bij me had. Ik sluip terug naar de tafel en laat mijn ogen er overheen glijden. Naast het toetsenbord van de computer ligt een plastic zakje met een mobiel, huissleutels, een haarelastiekje en wat geld er in. Ik pak het zakje op en ren zo zachtjes mogelijk weer terug naar de deur. Ik open de deur en ren de witte gang door, niet wetend waar ik heen moet. Dan hoor ik de stem van de man in de witte jas. Ik bedenk me geen moment, gooi de deur rechts van me open en vlieg naar binnen.
Heel even kom ik op adem. Dan draai ik me om en zie ik twee mannen in witte jassen gebogen over een naakt lichaam staan. Ik kan een gilletje niet onderdrukken.
"Pardon," zeg ik met een trillende stem. "ik ben op zoek naar de uitgang."
"De deur door, de gang uitlopen en dan naar rechts." Zegt één van de twee mannen die me met grote ogen aanstaren. Hij laat zijn ogen argwanend over mijn lichaam glijden. Het valt me nu pas op dat ik een grote bloedvlek op mijn shirt heb. Ik moet hier weg voordat iemand iets in de gaten heeft. "Dank u wel." Zeg ik met mijn ogen op het lijk dat de mannen aan het onderzoeken zijn.
Ik volg de instructies van de man op en binnen 5 minuten sta ik buiten. Ik laat me op een muurtje zakken en adem diep in. Dan pas voel ik de stekende pijn in mijn borst. Ik lees de letters boven de ingang. 'Mortuarium' staat er. Op dat moment komt alles terug.
Ons gesprek.
Het rennen.
De snee in mijn arm.
De blik in jouw ogen.
Het pistool.
Minuten lang staar ik als een zombie voor me uit. Dan bedenk ik me dat ik hier weg moet, voordat de artsen me zien. Ik tel het geld in het zakje, loop naar de taxistandplaats en stap in een taxi. "Waarheen?" Vraagt de kale man achter het stuur. Ik geef hem het adres van mijn studentenhuis en hij brengt me er heen. Ik bedank hem en stap uit.
Eenmaal in mijn kamer kan ik de tranen niet meer binnenhouden. Ik laat me op mijn bed zakken en begin onbedaarlijk te huilen.
Er gaat maar één ding door mijn hoofd..
Waar ben jij?
Ik sta op, drink een glas water en loop naar de spiegel. Ik schrik van mijn spiegelbeeld. Mijn haar zit door de war, er zit een grote bloedvlek op mijn shirt en op mijn arm zit een grote rode snee. Dan bedenk ik me iets. Ik had mijn jas bij jou laten liggen. Ik kijk de kamer door en mijn oog valt op de witte jas die over een stoel hangt. Ik trek hem er van af en er valt een klein briefje uit de zak.
'Kate.
Ik wil dat je weet dat het me spijt.
Ik weet dat ik je niet heb gedood. Dit doet me goed.
Het moest Kate.
Ik heb niet geluisterd.
D.'
Ik lees de onduidelijke zinnen zo'n 10 keer. Dan leg ik het papiertje weg, trek mijn jas aan en ren het huis uit, de straat door, het bos in.
Ik laat je niet nog een keer alleen met jezelf.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten